Naleving van de geluidproductieplafonds
Rijkswaterstaat en ProRail zijn als beheerders van de (spoor)wegen verantwoordelijk voor de naleving van de geluidproductieplafonds. Ieder jaar moeten de beheerders voor 1 oktober aan het bevoegd gezag rapporteren in hoeverre de plafonds zijn nageleefd in het voorafgaande kalenderjaar. Het verslag bevat in ieder geval:
- een vergelijking van de berekende geluidproductie op de referentiepunten met de geldende geluidproductieplafonds.
- een overzicht van weg- of baanvakken waar de berekende geluidproductie op een of meer referentiepunten 0,5 dB of minder onder het geldende geluidproductieplafond ligt.
- een verantwoording van de validatie van de berekende waarden door een onafhankelijke partij.
Het kan gebeuren dat bij deze jaarlijkse monitoring blijkt, dat de geluidproductie langs bepaalde trajecten de plafonds dreigt te overschrijden in de komende jaren. In dat geval wordt onderzocht of de overschrijding met financieel doelmatige maatregelen kan worden voorkomen. Als dat zo is, worden deze maatregelen getroffen, waardoor de geluidsbelastingen meestal weer jarenlang onder het niveau komen te liggen dat op basis van het geluidproductieplafond mag optreden. Soms zijn maatregelen echter niet doelmatig, of technisch, landschappelijk, stedenbouwkundig, verkeerskundig of vervoerskundig niet mogelijk. In dat geval kan het bevoegd gezag het geluidproductieplafond verhogen. De beheerder moet daar dan een verzoek toe indienen, en daarin onderbouwen waarom een maatregel om normoverschrijding te voorkomen niet in aanmerking komt. Wanneer verhoging van het geluidproductieplafond zou betekenen dat de geluidsbelasting kan toenemen boven 65 dB in geval van rijkswegen of 70 dB in geval van spoorwegen, moet een extra zware afweging worden gemaakt of dat niet kan worden voorkomen.